Natuurlijk had de Waalwijkse Simon van Adelberg een oorlogstrauma. Hij is tiener tijdens de oorlog en verliest zijn joodse vader en zijn twee geliefde tantes. Simons dochter Esther weet dat haar vader zichzelf niet als oorlogsslachtoffer zag. ‘’We zijn niet gedeporteerd. Anderen hadden het veel slechter’’, vertelde hij haar. Maar hoe meer Esther over het leven van haar vader tijdens de oorlog vertelt, hoe duidelijker het wordt dat het verschrikkelijke jaren voor haar vader waren.

 

Simon is 12 als de oorlog uitbreekt. Samen met zijn broer, zijn joodse vader en katholieke moeder woont hij in Waalwijk. Dankzij het katholieke geloof van zijn moeder ontkomt het gezin aan deportatie. In het begin van de oorlog wordt het gemengde gezin redelijk met rust gelaten. Alleen de ‘bruinhemden’ (anti-Joodse Nederlanders) zorgen voor narigheid. Door die mensen worden de gezinsleden uitgescholden.

Deportatiebrief
Tiener Simon heeft twee lievelingstantes, tante Maaltje en tante Betje. Zij wonen in Tilburg. De zussen krijgen op een bepaald moment in de oorlog een brief. Daarin staat dat ze zich in Amsterdam moeten melden en dat ze gedeporteerd zullen worden. De zussen besluiten dat de Duitsers hen niet zullen pakken. ‘’Ze zijn samen op hun bed gaan liggen, met hun gebedenboek’’, vertelt Esther van Adelberg over haar oudtantes. ‘’Ze hebben de gaskraan opengedraaid en zijn zo vergast.’’

 

De dood van de lievelingstantes maakt enorm veel indruk op Esthers vader Simon. Maar hij vertelt zijn kinderen, er nooit over. Als hij ouder wordt en dementie krijgt, komen de verhalen wel boven. ‘’Hij raakte alle idee van tijd en plaats kwijt. Ik kwam toen een keer bij hem. Hij zat op de bank te huilen, als een klein jongetje. Toen zei hij: ‘Tante Betje en tante Maaltje hebben zich vergast.’ Toen zag ik de oorlog pas echt in zijn ogen.’’

Castratie
Simons vader overlijdt ook in de oorlog. ‘’Na vele verhoren en vele martelingen is hij ook nog eens gecastreerd. Zo kon hij geen joodse kindjes meer maken. Het was een gebroken man.’’ Hij overlijdt uiteindelijk aan een maagbloeding. ‘’Indirect is hij dus gewoon vermoord.’’

 

 

Esthers opa wordt begraven op de katholieke begraafplaats in Waalwijk. Simon wil zijn vader een joodse begrafenis geven. ‘’Hij is eerst zelf Joods geworden (na de oorlog had zijn moeder hem katholiek gedoopt, red.) om zelf het dodengebed, het Kaddisj, te kunnen zeggen. Zijn vader is begraven op een joodse begraafplaats in Amersfoort. Mijn vader is daar later zelf ook begraven.’’

Trauma
Simon van Adelberg houdt tot zijn dood tegenover zijn kinderen vol dat hij geen oorlogstrauma heeft. Tegen hen zegt hij: ‘’Wij zijn niet gedeporteerd, wij zijn niet weggevoerd en wij hebben niet in een kamp gezeten. Anderen hadden het veel slechter dan wij.’’ Maar zijn dochter Esther weet wel beter. ‘’Natuurlijk had hij een trauma. Natuurlijk.’’