Na meer dan zeventig jaar betuigt Utrecht diepe spijt voor de manier waarop de stad na de Tweede Wereldoorlog is omgegaan met de Joodse gemeenschap. De gemeente biedt als compensatie een bedrag van 300.000 euro aan. Het geld is een mooi gebaar, maar erkenning van het leed dat Utrechters is aangedaan is belangrijker, zegt Lonie Querido, tot voor kort voorzitter van de Liberaal Joodse Gemeente in Utrecht.

Historisch onderzoek wijst niet eenduidig uit of Utrecht net als andere gemeenten na de oorlog achterstallige belasting in rekening bracht bij Joodse inwoners, maar duidelijk is wel dat de stad zich 'uiterst zakelijk en ongastvrij' heeft opgesteld naar de inwoners die terugkeerden. "Het past ons spijt te betuigen en een financieel gebaar te maken richting de Joodse gemeenschap in Utrecht", aldus de gemeente.

Welwillende houding

Querido was een van de vertegenwoordigers bij de besprekingen met de gemeente Utrecht. Ze is blij dat de kwestie is afgerond en prijst de stad en de voormalige burgemeesters Van Zanen en Den Oudsten voor hun welwillende houding.

"Zoveel jaar na de oorlog is het lastig om de bewijsvoering sluitend te krijgen", zegt Querido tegen RTV Utrecht, "maar er zijn gerede aanwijzingen dat deze mensen bepaald niet welkom werden geheten toen ze na de oorlog berooid terugkeerden. De gemeente heeft zich nu heel correct en integer opgesteld."

Koosjere banketbakkerij

Hoe Utrecht omging met Joden die na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog naar huis wilden, blijkt uit het levensverhaal van Jo de Leeuw. De Leeuw raakte zijn koosjere banketbakkerij annex lunchroom in de Utrechtse binnenstad kwijt, verloor al zijn persoonlijke bezittingen en moest naar eigen zeggen een fors deel van zijn verstopte geld inleveren omdat hij tijdens zijn onderduik een belastingschuld had opgebouwd.


Corrie en Jo de Leeuw, met in hun midden hun zoon Max, kort voor de onderduik.

"Mijn ouders waren na de oorlog alles kwijt", zegt zijn dochter Lenie de Leeuw. "Hun zaak was weg, hun goederen hadden ze in kisten opgeslagen in de Leeuwenberghkerk, maar die werden gestolen. Mijn vader had zijn spaargeld in bewaring gegeven bij bakker Nijenhuis aan de Springweg. Toen hij dat na de oorlog in goed vertrouwen terugkreeg, werd het bij de bank ingenomen omdat hij tijdens zijn onderduik geen belastingen had betaald."

Het echtpaar werd na de bevrijding opgenomen door het gezin van de joodse bakker Straus, die nog wel een huis had. Later konden ze hun intrek nemen in een huis aan de Zadelstraat, waar eerst een NSB'er had gewoond. Met niet meer dan een metalen bed, een vloerkleed en twee houten kistjes - afkomstig uit de huisraad van mensen die de oorlog niet hadden overleefd - bouwde familie De Leeuw een nieuw bestaan op.

Gezin uiteengerukt

Jo de Leeuw was met zijn vrouw Corrie in 1935 naar Utrecht gekomen om een zaak op te zetten aan de Lijnmarkt 37. De oorlog rukte het gezin uiteen. Nadat Jo in 1940 op de Grebbeberg als kok had gediend werd hij enige tijd krijgsgevangen gemaakt. Zijn vrouw kreeg te horen dat hij was gesneuveld en later dat hij toch leefde maar beide benen was verloren. Beide berichten waren onjuist.


Jo de Leeuw als kok in het Nederlandse leger op de Grebbeberg.

Na zijn terugkeer moest Jo van de Duitsers bij station Maliebaan koosjere krentenbollen uitdelen aan Joden die daar op transport werden gesteld. "Daarna mocht hij steeds als enige de fuik weer uit", aldus Lenie, "totdat er op een avond niet meer genoeg Joden waren om de trein te vullen. Hij hoorde ze zeggen: 'Stop die bakker er dan maar bij'. Toen is hij onder de wagon door gevlucht."

Onderduikadressen

Jo dook met zijn vrouw onder op meerdere adressen. Eerder al had hij zijn zoontje Max onder de Domtoren meegegeven aan het Utrechtse studentenverzet. "Na de oorlog duurde het maanden voor ze mijn broer bij toeval terug vonden", zegt Lenie. "Mijn moeder dacht inmiddels dat hij dood was. Hij had op 21 adressen gezeten en heeft er nooit meer over willen praten."

Lenies moeder heeft nog lang de psychische gevolgen gevoeld van de oorlog waarin ze veel dierbaren verloor. Meerdere keren kreeg ze - ten onrechte - te horen dat ook haar man en haar kind waren omgekomen. "Als je opgroeit in een gezin met zo'n achtergrond, dan heb je als kind altijd een rugzak", zegt Lenie over haar jeugd in de jaren vijftig en zestig.

Niets terug

In Utrecht werd nauwelijks acht geslagen op de toestand van de Joodse gezinnen, blijkt uit de herinneringen die Jo de Leeuw op verzoek van Lenie op 32 vellen papier heeft geschreven. "Ze kregen niets terug van wat hen was afgenomen", zegt ze.

"Toon eerst maar eens aan dat je echt een banketbakkerij had, hoorde hij. Zelfs getuigenissen van klanten waren niet voldoende. Als er toen tenminste nog gezegd was: we gaan u helpen, dan was het heel anders gegaan. Maar de banketbakkerij aan de Lijnmarkt was verleden tijd. Mijn familie heeft eigenhandig een nieuwe handel opgezet die uitgroeide naar een speelgoedgroothandel op Kanaleneiland."

Verhalen uit tweede hand

"Het is 70 tot 80 jaar later moeilijk om erover te oordelen", zegt Lonie Querido van de Liberaal Joodse Gemeente. "Zelf was ik er toen ook nog niet. We horen de verhalen nu uit tweede hand. Zo kort na de bezetting was het land verscheurd en de mensen waren onwetend. De informatie en de beelden waren ook nog niet zo beschikbaar als vandaag de dag."

Meer nog dan de financiële compensatie vindt Querido het daarom van belang dat Utrecht de pijn en het leed erkent dat deze inwoners van de stad is aangedaan. "Mijn eigen vader was een van hen. Hij kwam terug uit Auschwitz en werd niet geloofd. Uiteindelijk hield hij zijn mond er maar over."

Chanoeka

De Joodse gemeenschap in Utrecht sluit vandaag het Chanoekafeest af. "Ik steek het laatste kaarsje aan van de menora die nog van mijn grootouders is geweest", zegt Lenie. "Die kandelaar heeft de oorlog wel overleefd, denk ik dan. Het zijn de opa en oma die ik nooit heb gekend."


Lenie de Leeuw.

Toch kijkt ook Lenie niet om in wrok. "Nemen wij tegenwoordig dan zo makkelijk mensen in ons midden op? Wat doen wij aan de problemen van de Rohignya (een vervolgde etnische minderheid in Myanmar - red.)?" Ze vertelt haar verhaal vooral om haar familiegeschiedenis levend houden.

Straatbelasting

Overigens heeft het onderzoek naar de omstreden straatbelasting in Utrecht onder meer laten zien dat de gemeente een Joodse afdeling had ingesteld bij het Utrechts Comité Nederlands Volksherstel. De afdeling bood hulp bij huisvesting, financiën en levensbehoeften. Utrecht was hierin waarschijnlijk uniek. Het instellen van de afdeling toont aan dat er bestuurlijk wel degelijk enige aandacht is geweest voor het lot van Joodse inwoners die van de kampen en onderduikadressen waren teruggekeerd. Voor het heffen van achterstallige straatbelasting in Utrecht is geen bewijs gevonden.

Het doet evengoed weinig af aan de kille en zakelijke ontvangst die de terugkeerders kregen van hun stadsgenoten en het gemeentebestuur. Het college van Utrecht heeft daarom in december 2020 aan de raad voorgesteld om ermee in te stemmen dat de stad daarvoor haar diepe spijt betuigt aan de Joodse gemeenschap. Als gebaar wil de gemeente met vertegenwoordigers van die gemeenschap bespreken hoe de compensatie van 300.000 euro kan worden besteed.