Tientallen van de Joodse kinderen die vanuit de crèche tegenover de Hollandse Schouwburg van Amsterdam naar Fryslân werden gesmokkeld, kwamen in en rond Sneek terecht. Het onderbrengen van de kinderen bij pleeggezinnen was daar in handen van de kapelaan, de doopsgezinde dominee en de hervormde hulppredikant. Doktersvrouw Tal Gerritsma speelde ook een hoofdrol.

Door Wybe Fraanje

"Hoe ik precies in Fryslân terecht ben gekomen heb ik nooit kunnen achterhalen. Ik was nog geen twee jaar toen ik eind 1942, begin 1943 uit de crèche werd gesmokkeld", vertelt Bertie Rodrigues (78) uit Dordrecht.

Ze overleefde de oorlog in het gezin van fietsenmaker Rijpkema aan de Oppenhuizerweg. De kans is groot dat ze eerst bij dominee Willem Mesdag en zijn vrouw Sjoukje kwam, van de doopsgezinde gemeente. De coördinatie van de onderduik in en rond Sneek was namelijk de doopsgezinde kerk aan de Singel.

Het gebouw leende zich goed voor de ondergrondse activiteiten, vertelt gemeentelid Schelte Zeilstra (84) uit Sneek. "Er was een ruimte achter het orgel, en ook nog een boven het orgel, waar onderduikers tijdelijk verborgen konden blijven."

600 kinderen

Historicus Bert Jan Flim onderzocht de hulp van vijf Nederlandse verzetsgroepen aan zo'n 1100 Joodse kinderen. Piet Meerburg was een van de drijvende krachten van de Amsterdamse Studentengroep.

Tussen augustus 1942 en september 1943 kregen vanuit de crèche ongeveer 600 kinderen onderdak, verspreid over heel Nederland. Meerburg vroeg zijn nicht Mia Coelingh, die hulppredikant was in de hervormde gemeente in Sneek, om hulp. Mia Coelingh was goed bevriend met kapelaan Gérard Jansen van de rooms-katholieke parochie en ze kende Willem Mesdag. De drie gingen samenwerken.

 Luister hier naar een gesprek met journalist Wybe Fraanje: 

'Driemanschap'

Mesdag, Coelingh en Jansen vormden een 'oecumenisch driemanschap', dat tientallen kinderen uit Amsterdam onderbracht bij Friese onderduikgezinnen. De kinderen werden medisch onderzocht door huisarts Hendrik Gerritsma. Zijn praktijk was aan de Singel, tussen de doopsgezinde vermaning en de rooms-katholieke kerk.

Doktersvrouw Tal Gerritsma-Bruins bracht kinderen met de tram of achterop de fiets naar adressen in de omgeving. "Bonkaarten voor de kinderen kreeg ze van parochielid Willem Posthuma Mantje", vertelt Ineke Gerritsma (83) uit Soest, de oudste dochter van het doktersechtpaar.

Bertie Rodrigues: "Ik weet dat Rijpkema mij bij mevrouw Gerritsma heeft opgehaald. Ik heb er tot mijn zestiende gewoond." Haar broer heeft ook de oorlog in Fryslân overleefd. "Van mijn moeders familie - ze had drie broers - is helemaal niemand teruggekomen. Mijn vader was met vijf broers. Eén broer overleefde het."

Huisbezoeken

Kapelaan Jansen ging op huisbezoek bij de parochianen om onderduikgezinnen te werven. Met name rond de grotere katholieke gemeenschappen Bolsward en Blauwhuis. Mia Coelingh gaf godsdienstles op scholen en had contacten in IJlst, Ysbrechtum, Heeg en Gaastmeer. Mesdag had veel adressen in IJlst, en verder nog in de hele Zuidwesthoek. "Er zaten veel onderduikers in Goënga en Scharnegoutum", weet gemeentelid Zeilstra nog.

Theesurrogaat

Het verhaal van Tal Gerritsma staat onder het pseudoniem 'mevrouw Hendriksma' in het boek Theesurrogaat voor Sneek, geschreven door Jantje Bazuin. Die titel verwijst naar de codetaal die de ondergrondse gebruikte.

Had een Joods kind donker haar, dan werd het in de correspondentie 'koffiesurrogaat' genoemd en zocht men bij voorkeur een plek in Limburg. Blonde kinderen waren 'theesurrogaat', zij werden naar Fryslân gebracht. Zo konden de kinderen in gezinnen opgenomen worden, zonder dat ze te veel opvielen.

 

Kleertjes

Tal Gerritsma had een vooruitziende blik, vertelt dochter Ineke: "Ze wist dat zeer jonge kinderen in een paar jaar heel erg kunnen veranderen. Ouders zouden hun kinderen misschien niet meer herkennen. Maar die zouden nog wel weten welke kleertjes ze hadden meegegeven. Dus zei mijn moeder tegen elk onderduikgezin dat ze één herkenbaar kledingstuk moesten bewaren."

Ook de familie Rijpkema bewaarde de kleertjes die Bertie als dreumes droeg toen ze aankwam. Ze heeft ze altijd bewaard. Bertie Rodrigues: "Ze hangen nog altijd in mijn werkkamer aan de muur. Soms laat ik ze zien aan bezoekers. Die kunnen daar dan geëmotioneerd over worden. Voor mij is de emotie er wat vanaf, ik heb mijn verhaal al heel vaak verteld. Maar het is natuurlijk een onvoorstelbare, verschrikkelijke geschiedenis. Het verhaal is nooit 'weg'."

Een langere versie van dit verhaal stond zaterdag 25 januari 2020 in het Friesch Dagblad en de Leeuwarder Courant. De drie Friese media vertellen de verhalen over de zoektocht naar de Joodse kinderen, die in de Tweede Wereldoorlog werden ondergebracht op het Friese platteland. Kijk ook op www.joodsekinderen.nl