Marie-Louise Vriens-Meeuwis zit voor het kapelletje aan de Deurlechtsestraat in Roosendaal. Haar herinneringen gaan terug naar de oorlogsjaren. Beelden over de terugkeer van haar vader, die als krijgsgevangene in Duitsland had gezeten, vinden haar netvlies opnieuw. Zwaar ondervoed komt hij aan op het station van Roosendaal.

 

Het kapelletje, was dé kapel van haar vader en moeder. Het verliefde stel wandelde vaak met de kinderwagen langs de kapel, stak er een kaarsje op en wandelde weer verder. “Toen mijn vader in Duitsland was, heeft mijn moeder dat volgehouden”, vertelt ze. “Bij elke wandeling staken we samen met mijn moeder een kaarsje op en baden voor zijn behouden terugkeer. Voor mijn moeder was dat een heel belangrijk moment.”

Krijgsgevangene
Cees Meeuwis, de vader van Marie-Louise, was bij het uitbreken van de oorlog sergeant bij de genie in het Nederlandse leger. Hij wordt krijgsgevangene gemaakt, maar na een paar weken weer vrijgelaten. In 1943 volgt een nieuwe oproep: iedereen die krijgsgevangene is geweest, moet zich opnieuw melden. Dus ook Cees Meeuwis. “Mijn vader twijfelt enorm. Moet hij onderduiken? Daarmee zou hij zijn jonge gezin in gevaar kunnen brengen. Als krijgsgevangene had hij geen inkomen, maar als onderduiker ook niet. Hoe moeilijk ook, mijn vader kiest voor zijn gezin en besluit zich te melden.”

Luizen en vlooien
Over de zware periode die Cees Meeuwis in Duitsland doormaakte, werd vooral gezwegen. Ook na de oorlog nog. Marie-Louise: “Er was weinig te eten en er braken ziektes uit. Iedereen zat onder de luizen en de vlooien. Mijn vader was als officier vrijgesteld van arbeid. Als hij ergens papier kon bemachtigen, schreef hij brieven aan mijn moeder.” Maar ook in de brieven werd vooral gezwegen over erbarmelijke omstandigheden. “Hij wilde mijn moeder niet ongerust maken. Mijn moeder schreef ook brieven terug, die gingen vooral over de kinderen.”

 

Cees Meeuwis schreef vanuit Duitsland brieven naar huis

Na de oorlog komt Cees Meeuwis aan op het treinstation van Roosendaal. Mijn moeder is er nog niet. “Dan ziet hij in de verte een vrouw aan komen fietsen met twee kleintjes achterop." Marie-Louise beschrijft het weerzien met betraande ogen. “Hij was zó gelukkig. Het gezin was weer bij elkaar. Mijn moeder kreeg wel een ‘andere’ man terug. Hij was ziek, hij was vuil en had honger, véél honger.”