Tijdens de oorlog zijn de mijnen in productie gebleven, maar na de bevrijding zijn ze stil komen te liggen.
Voor Nederland was het zaak dat de mijnen snel weer openden, in eerste instantie om de economie weer snel te laten lopen, maar ook voor kolen om huizen warm te houden en de industrie te laten werken. Wiel Ritten uit Kerkrade:
Tijdens de bezetting wilden de Duitsers de productie flink verhogen naar 15 miljoen ton kolen per jaar. Maar dat was gewoonweg onmogelijk. De Duitse mobilisatie heeft veel goed opgeleide en ervaren mensen weggehaald en daarbij wilde de koempels niet voor de Duitsers werken. Ondanks een forse uitbreiding van het aantal mijnwerkers bleef de productie de eerste paar jaren ongeveer 12 miljoen ton, met in 1941 een uitschieter naar 13 miljoen ton.
De bezetters hebben ook meerdere malen geprobeerd de mijnwerkers op zondag te laten werken, maar de koempels gaven geen gehoor. De weinigen die kwamen opdagen werkten nauwelijks, en sommigen gingen zelfs saboteren. In de Oranje Nassau II in Heerlen werd er zelfs een wagon in de schacht gegooid. Het zou dagen duren voordat de mijn weer operationeel was. Deze mate van verzet hield aan tot 159 mijnwerkers werden gearresteerd vanwege sabotage. Ze werden naar de Duitse kolenmijnen gedeporteerd. Dat heeft het verzet gebroken, voorlopig dan, want in de laatste jaren van de oorlog verminderde de productie aanzienlijk tot 8 miljoen ton in 1944.
Na de bevrijding was de productie nog veel minder, 5 miljoen ton. Dat had verschillende redenen. Wiel Ritten uit Kerkrade:
Ook tijdens de bevrijding hebben de mijnen dienst gedaan. Niet door kolen naar boven te halen, maar door mensen beneden schuil te houden. In de domaniale mijn in Kerkrade zijn ontzettend veel mensen gaan schuilen tegen bombardementen weet de heer Nievelsteen van Domaniale mijn Kerkrade nog.