In de zomer van 1942 hielden de Duitsers hun eerste razzia's. De 21-jarige Jan Meulenbelt en Rut Matthijsen richtten het Utrechtse Kindercomité op en redden honderden Joodse kinderen.
Meulenbelt kwam bij toeval in het studentenverzet terecht. Een studiegenote bracht bij de razzia van 14 juli 1942 in Amsterdam een aantal kinderen in veiligheid in zijn ouderlijk huis. Omdat de onderduikertjes daar niet konden blijven vroeg Meulenbelt medestudenten om hulp.
Het Kindercomité, zoals de groep na de oorlog is gaan heten, bracht de kinderen uit Amsterdam onder bij gezinnen in het hele land. Het gaat om zonen en dochters van Amsterdamse Joden die een oproep voor deportatie hadden ontvangen. De ouders die instemden met het plan om hun kinderen te laten onderduiken kregen bezoek van studenten die het kind meenemen naar Utrecht. Van daaruit gingen ze naar onderduikadressen verspreid over het land. Vaak werden ze eerst ondergebracht in de crèche Kindjeshaven, die in 1940 was opgericht door rechtenstudente Trui van Lier.
Leden van het Kindercomité in mei 1945. Foto: Collectie Het Utrechts Archief
De Utrechtse verzetsgroep wist op die manier zo'n 400 kinderen en ook enkele volwassenen te verbergen voor de Duitsers. Vanaf 1943 kreeg het comité ook kinderen die uit de Hollandse Schouwburg in Amsterdam werden gesmokkeld.
Het Kindercomité verzorgde onderduikadressen, inzamelingen, voedselvoorziening en een omvangrijke administratie om de van naam veranderde kinderen later weer met hun ouders te kunnen herenigen. De gecodeerde administratie werd bewaard in de kluis van het Aartsbisschoppelijk Paleis aan de Maliebaan. Diverse leden van de groep namen ook deel aan ander ondergronds verzetswerk, zoals het in brand steken van de studentenadministratie in het Academiegebouw op het Domplein in december 1942.